Elia’s Berg Karmel Overwinning
20 Dus Achab zond al de kinderen van Israël en (A) verzamelde de profeten op de berg Karmel. 21 En Elia kwam tot het gehele volk en zeide: (B) “Hoelang zult gij nog twijfelen tusschen twee meeningen? Indien de Here God is, volgt Hem; maar indien Baäl is, (C)volgt hem.” Maar het volk antwoordde hem geen woord. 22 Toen zeide Elia tot het volk: (D) “Ik alleen ben een profeet des Heren overgebleven; (E) maar de profeten van Baäl zijn met vierhonderdvijftig man. 23 Laten zij ons daarom twee stieren geven en laten zij voor zich een stier uitkiezen, die in stukken snijden en op het hout leggen, maar er geen vuur onder leggen; en ik zal de andere stier bereiden en hem op het hout leggen, maar er geen vuur onder leggen. 24 Dan zult gij de naam uwer goden aanroepen, en ik zal de naam des Heren aanroepen; en de God, die (F)door vuur antwoordt, Hij is God.”
Daarop antwoordde het ganse volk en zeide: “Het is goed gesproken.”
25 Elia nu zeide tot de profeten van Baäl: Kies voor uzelf een stier uit en bereid die eerst, want gij zijt met velen; en roep de naam van uw god aan, maar leg er geen vuur onder.”
26 Aldus namen zij de stier, die hun gegeven was, en zij bereidden dien, en riepen de naam van Baäl aan van den morgen tot den middag, zeggende: O Baäl, hoor ons!” Maar er was (G)geen stem; niemand antwoordde. Toen sprongen zij om het altaar, dat zij gemaakt hadden.
27 En zo was het, op de middag, dat Elia hen bespotte en zeide: “Roep luid, want hij is een god; of hij is aan het mediteren, of hij is bezig, of hij is op reis, of misschien slaapt hij en moet gewekt worden.” 28 Toen schreeuwden zij luid en sneden zich, zoals hun gewoonte was, met messen en lansen, totdat het bloed over hen gutste. 29 En toen de middag voorbij was, (I)profeteerden zij tot de tijd van het brengen van het avondoffer. Maar er was (J)geen stem; niemand antwoordde, niemand schonk er aandacht aan.
30 Toen zeide Elia tot het ganse volk: “Komt nader tot mij.” Dus al het volk kwam naar hem toe. (En hij herstelde het altaar des Heren, dat afgebroken was. 31 En Elia nam twaalf stenen, naar het getal der stammen der zonen van Jakob, tot wie het woord des Heren gekomen was, zeggende: (L) “Israël zal uwe naam zijn.” 32 Toen bouwde hij met de stenen een altaar (M) in de naam des Heren; en hij maakte een geul om het altaar heen, groot genoeg om er twee sahs zaad in te leggen. 33 En hij (N)legde het hout in orde, sneed de stier in stukken en legde die op het hout, en zei: “Vul vier waterkruiken met water, en (O)giet het op het brandoffer en op het hout.” 34 Toen zei hij: “Doe het nog een tweede keer,” en zij deden het nog een tweede keer; en hij zei: “Doe het nog een derde keer,” en zij deden het nog een derde keer. 35 Aldus liep het water rondom het altaar; en hij vulde ook (P)de geul met water.
36 En het geschiedde, ten tijde van het offeren van het avondoffer, dat Elia, de profeet, naderbij kwam en zeide: “Here (Q)God van Abraham, Izak en Israël, (R)laat het heden bekend worden dat Gij God zijt in Israël en dat ik Uw dienaar ben, en dat (S)ik al deze dingen op Uw woord gedaan heb. 37 Hoor mij, o Heer, hoor mij, opdat dit volk weet dat U de Here God bent en dat U hun harten weer tot U hebt teruggevoerd.”
38 Toen viel (T)het vuur van de Heer en verteerde het brandoffer, en het hout en de stenen en het stof, en het likte het water op dat in de geul was. 39 Toen nu het ganse volk dit zag, vielen zij op hun aangezichten; en zij zeiden: (U) “De Heer, Hij is God! De Heer, Hij is God!”
40 En Elia zeide tot hen: (V) “Grijpt de profeten van Baäl! Laat niet één van hen ontsnappen!” En zij grepen hen, en Elia bracht hen naar de beek (W) Kishon en (X) executeerde hen daar.
Lees het hele hoofdstuk
Voetnoten
- 1 Koningen 18:24 Lit. Het woord is goed
- 1 Koningen 18:26 antwoord
- 1 Koningen 18:26 Lit. hinkte rond, sprong in dansend rond
- 1 Koningen 18:27 met luide stem
- 1 Koningen 18:28 zwaarden