Arm, in de dierkunde, een van de voorste ledematen of bovenste ledematen van gewoonlijk tweevoetige gewervelde dieren, in het bijzonder mensen en andere primaten. De term wordt soms beperkt tot het proximale deel, van schouder tot elleboog (het distale deel wordt dan de onderarm genoemd). Bij brachiating (boomzwaaiende) primaten is de arm ongewoon lang.
De botten van de menselijke arm bestaan, net als die van andere primaten, uit één lang bot, het opperarmbeen, in de eigenlijke arm; twee dunnere botten, het spaakbeen en de ellepijp, in de onderarm; en sets van handwortelbeentjes en middenhandsbeentjes in de hand en de vingers in de vingers. De spier die de arm strekt is de triceps, die aan het opperarmbeen ontspringt en bij de elleboog aan de ellepijp vastzit; de brachialis- en bicepsspieren zorgen voor het buigen van de arm bij de elleboog. Een aantal kleinere spieren omspannen het spaakbeen en de ellepijp en dienen om de hand en de vingers op verschillende manieren te bewegen. De musculus pectoralis, die in de borstkas is verankerd, is belangrijk voor de neerwaartse beweging van de gehele arm en trekt bij viervoeters de ledemaat naar achteren bij de voortbeweging.
De term arm kan ook duiden op het ledemaat of het voortbewegings- of grijporgaan van een ongewerveld dier, zoals de straal van een zeester, de tentakel van een octopus of het brachium van een brachiopode.