Calocedrus decurrens
Loof: Wintergroen. Klein, geschubd loof, langs de stam in groepjes van 4 afgeplat. ¼” lang aan jongere twijgen, ½” lang aan oudere twijgen. Bladeren overlappen elkaar en liggen plat tegen elkaar. Witte lijnen scheiden de bladeren. Bladeren spreiden zich in twee richtingen uit tot afgeplatte, uitwaaierende vertakkingen. Donkergroen en glanzend.
Bast/twijgen: Dikke, geelbruine tot kaneelrode vezelige schors. Diep en onregelmatig gegroefd en groeit in lange, vezelige stroken.
Bloemen/vruchten: onopvallende bloemen. Kegels zijn ¾” tot 1½” lang.
Volwassen grootte en vorm: Groot. 30-50’h x 8-10’b. Zuilvormig. Enigszins smal gekroond.
Algemene informatie/specialiteiten: Plant in volle zon tot gedeeltelijke schaduw. Vochtige, goed doorlatende grond heeft de voorkeur, maar verdraagt arme grond. Droogtetolerant wanneer ouder en gevestigd. Zowel het blad als het hout verspreiden een aangename geur.
Landschapsgebruik en onderhoud: Goede groenblijvende boom. Goed voor smallere gebieden vanwege de zuilvormige vorm. Groeit langzaam tot gemiddeld. Weinig onderhoud. Enigszins moeilijk te verplanten.
USDA winterhardheidszone: 5-8
Familie/afkomst: Cupressaceae – Cipres. Inheems in bergachtige gebieden in Californië, Oregon, en Washington. Geen echte ceder.