De Fatimiden in Egypte
Gebracht door Prof. Dr. Nazeer Ahmed, PhD
De verovering van Egypte door de Fatimiden (969) was een beslissend moment in de Islamitische geschiedenis. Het vernietigde elke schijn van centraal gezag in de Moslimwereld, lokte de reactie uit van de Turken als verdedigers van de orthodoxe (Soennitische) Islam, zette de Omayyaden in Spanje ertoe aan hun eigen Kalifaat uit te roepen, lanceerde de machtige Murabitun revolutie in West-Afrika, ontnam de Moslims hun laatste kans om Europa te veroveren en was de beslissende ideologische provocatie die werd beantwoord door de welsprekendheid van Al Ghazzali (d. 1111). De breuk die door het Fatimidisch schisma was ontstaan, bood de kruisvaarders de gelegenheid Jeruzalem te veroveren (1099). Toen de Fatimiden tenslotte het middelpunt van de geschiedenis verlieten, deden zij dat met wraakzucht, wat bijdroeg tot de opkomst van de moordenaars. De moorden, waarvan die op Nizam ul Mulk (d. 1092), misschien wel de beste bestuurder die de Islam na Omar bin Abdul Aziz heeft voortgebracht, de belangrijkste was, hebben de politiek van de Islam een slag toegebracht.
We hebben in andere artikelen de politieke ontwikkelingen rond de strijd van de Shi’a Aan-e-Ali gevolgd. Na verloop van tijd splitste de Shi’a-beweging zelf zich in verschillende groepen over de kwestie van de opvolging van het Imamaat. De belangrijkste breuk ontstond na Imam Ja’afar as Saadiq. Toen zijn oudste zoon Imam Ismail hem voorging, benoemde Imam Ja’afar, de zesde imam in de opvolging van het Imamaat, zijn tweede zoon Imam Musa Kadim als de 7e Imam. De meerderheid van de Shi’as aanvaardde deze voordracht. Een minderheid weigerde echter deze uitspraak te aanvaarden, verklaarde Imam Ismail tot de 7e Imam en erkende het Imamaat alleen via zijn afstamming. Deze worden de Fatimidische Sji’ieten of de Zeveners genoemd. Van de Fatimiden zijn de Agha Khanis en de Bohras afgeleid, twee machtige groepen Moslims die een belangrijke rol hebben gespeeld in de politiek van Oost-Afrika en in het Indo-Pakistaanse subcontinent.
De Abbasiden (750-1258) waren nog meedogenlozer jegens dissidente Sji’ieten dan de Omayyaden. Ontdaan van elke hoop op politiek succes gingen de sjiitische bewegingen ondergronds. In dit hoofdstuk richten wij ons op de Fatimiden. De samenloop van verschillende historische ontwikkelingen heeft de Fatimidische beweging geholpen. In de 9e eeuw leidde de consolidatie van uitgestrekte gebieden in Azië, Afrika en Europa tot een enorme toename van de handel. Welvaart was het gevolg. Grote steden verrezen en oudere steden werden groter. De trek van de plattelandsbevolking naar de steden, op zoek naar bescherming tegen plunderende stammen, bevorderde het urbanisatieproces. De bekering tot de Islam vond zowel in Azië als in Noord-Afrika in een snel tempo plaats en de nieuwe Moslims vonden in de steden een toevluchtsoord tegen de druk van hun verwanten die zich nog niet hadden bekeerd. Damascus, Bagdad, Basra, Kufa, Hamadan, Isfahan, Herat, Bukhara, Samarqand, Kashgar in Azië; Fustat, Sijilmasa, Tahert, Kairouan, Awdaghost en Tadmakka in Afrika; Sevilla, Cordoba en Toledo in Europa werden centra van handel. Door moslimkooplieden gestichte kolonies bestonden tot in Malabar in India, Zanzibar in Afrika en Canton in China. De levendige handel stimuleerde de vraag naar industrieprodukten zoals koperwerk, gouden sieraden, zijdebrokaat, fijne tapijten en ijzer- en staalprodukten. In de stedelijke centra ontstonden gilden, georganiseerd rond specifieke ambachten en vaardigheden. De Fatimidische beweging richtte zich op deze gilden om hun ideeën uit te dragen.
Het Abbasidische Kalifaat verloor ook veel van zijn politieke en militaire macht nadat Kalief Mutawakkil in 861 door zijn Turkse bewakers was vermoord. De opkomst van de Turken was een nieuw element in de politiek van de Islam. Aanvankelijk door de Kaliefen ingehuurd als lijfwachten om tegenwicht te bieden aan de gevestigde macht van Arabieren en Perzen, verdrongen de Turken zowel de Arabieren als de Perzen en kregen zij de controle over het lot van het Kalifaat zelf. Na Muktafi (d. 908) werden de Kaliefen slechts pionnen in de handen van Turkse generaals. Toen zij de politieke onmacht van Bagdad bemerkten, gingen plaatselijke stamhoofden in de verafgelegen provincies van het rijk hun onafhankelijkheid opeisen en plaatselijke dynastieën stichten. Idris, een achter-, achterkleinzoon van Ali ibn Abu Talib (r) stichtte een Shi’a dynastie in Marokko (788). Na het jaar 800 oefenden een Arabische generaal Al Aghlab en zijn nakomelingen autonome controle uit over Algerije en Tunesië. In 868 nam een Turkse generaal Ibn Tulun Egypte in en stichtte de Tulunidische dynastie. In het oosten kreeg Tahir, een generaal die kalief Mamoen had geholpen in de burgeroorlog tussen de twee broers, Amin en Mamoen, autonomie over Khorasan. Na het jaar 922 lieten de Tahiriden elke pretentie van trouw aan Bagdad varen en regeerden als onafhankelijke heersers. In 932 stichtte de Perziër Buyeh een machtige dynastie aan de grenzen van Perzië en Irak. De Buyiden, die Ithna Ashari Shi’a’s waren, veroverden al snel Basra en Kufa. In het jaar 945 veroverden zij Bagdad zelf en dwongen de kalief de feitelijke macht over te dragen aan de Alavis. Maar zij slaagden er niet in de Abbasiden te elimineren, deels omdat er geen enkele persoon was die als Imam aanvaardbaar was voor alle Moslims en deels uit bezorgdheid voor de reactie van de Turken die zich als een machtig nieuw militair element aandienden. Niettemin kwamen de Buyiden zo dicht als de Ithna Asharis ooit bij het vestigen van hun politieke controle over de wereld van de Islam.
Misschien wel de meest overtuigende reden voor het succes van de Fatimidische beweging was de interne corruptie in de heersende kringen. Na Harun al Rashid werd Bagdad een schitterende stad van pracht en praal. De spartaanse eenvoud van de eerste Kaliefen was al lang verdwenen. In een vervlogen tijdperk reisde kalief Omar ibn al Khattab (r) van Madina naar Jeruzalem om de overgave te aanvaarden, waarbij hij voor de reis één kameel deelde met een dienaar. Ali ibn Abu Talib (r) vastte dagenlang op een rantsoen van gedroogde dadels. De kaliefen uit de 9e eeuw daarentegen reisden in gouden strijdwagens met een gevolg van duizenden. Er werden overvloedige bedragen besteed aan pracht en praal. Omringd door eunuchen en dansende meisjes was het hof van Bagdad niet anders dan het Byzantijnse hof in Constantinopel of de Perzische hoven die het had verdrongen. Het Islamitische Rijk werd nu bijeengehouden door politiek opportunisme en brute kracht in plaats van door trouw aan een hoger transcendentaal idee, zoals het geval was in de vroege Islam. In Noord-Afrika bleef er spanning bestaan tussen de Berbers op het platteland en de Arabische stedelingen. In Perzië hadden de Turken de Perzen uit de machtscentra verdreven, maar werden zowel door de Arabieren als door de Perzen als opdringerige indringers beschouwd. De corruptie tierde welig en het was tijd voor een revolutionaire beweging zoals die van de Fatimiden, die een nieuw tijdperk beloofden onder leiding van de Fatimiden-imams.
Gedurende meer dan honderd jaar na Imam Ja’afar stroomde de Fatimiden-beweging als een onderaardse stroom hete lava in het islamitische lichaamspolitiek. Toen, in de tweede helft van de 9e eeuw, barstte zij van horizon tot horizon uit als honderd vulkanen die tegelijk uitbraken. De architect van deze beweging was Abdullah bin Maimun. Hij was een leerling van Abul Khattab, die ooit onder Imam Ja’afar had gestudeerd, maar die door Kalief Mansur als ketter werd terechtgesteld wegens zijn ideeën over Taqiyya (de toelaatbaarheid om je geloof te verloochenen als je met de dood of met ernstige verwondingen wordt bedreigd). Zoals wij reeds eerder hebben opgemerkt, hadden de Fatimiden geweigerd het vonnis van Imam Ja’afar te aanvaarden waarbij Musa Kadim als 7e Imam werd aangewezen, en in plaats daarvan beweerden zij dat Imam Ismail niet was gestorven maar slechts aan het zicht was onttrokken.
De lijn van verborgen imams vanaf Ismail tot het laatste deel van de 9e eeuw is niet duidelijk, maar in 875 vestigde ene Hamdan Karamat, zijn werkzaamheden in de buurt van Bagdad. In 893 veroverden de Karamathiërs, zoals de volgelingen van Karamat worden genoemd, Jemen onder leiding van Abu Abdallah. Met Jemen als uitvalsbasis verzamelde Abu Abdallah een leger van Bedoeïenen en Jemenieten. In 903 trok hij op naar Damascus en slachtte de inwoners af. Basra werd in 923 geplunderd. De Karamathiërs waren meedogenloos. Zij vielen karavanen van hadj-pelgrims aan op de karavaanroutes van Basra naar Madina en slachtten duizenden mannen, vrouwen en kinderen af. In 928 vielen zij Mekka aan en voerden de Hijre Aswad (zwarte steen) van de Ka’ba weg naar Bahrein, waar zij hun hoofdkwartier vestigden. Daar bleef de zwarte steen 22 jaar, tot hij in 950 op bevel van de Fatimidische kalief al Mansur naar Mekka werd teruggebracht. Bagdad kwam snel in beweging om Damascus te heroveren, maar intussen had de Karamathische beweging zich naar Noord-Afrika verspreid.
De Arabieren noemden de gebieden die vandaag Marokko, Algerije en Tunesië omvatten Maghrib al Aqsa (de verste westelijke grens). Vaker wordt dit gebied gewoon de Maghrib genoemd. Maghrib al Aqsa was het scharnierpunt waarrond het lot van het islamitische Spanje en het zuidwesten van Europa draaide. De regio was een historische smeltkroes van ontevredenheid en sporadische opstand tegen het gezag van buitenaf. Ten dele was dit een weerspiegeling van de vrije geest van de Berbers in de bergen en de Sinhaja’s in de woestijn. De Arabische ervaring verschilde niet van die van de Romeinen die zich hadden vastgeklampt aan versterkte posities langs de kusten van de Middellandse Zee, maar er niet in slaagden het binnenland van het Atlasgebergte te onderwerpen.
Er was ook spanning tussen de Arabische stedelingen en de Berbers die in het achterland woonden. De klassieke Islamitische beschaving was hoofdzakelijk stedelijk. Mensen kwamen samen in steden voor veiligheid en voor economische kansen. De wrok tegen de vermeende hooghartigheid van de Arabieren die in de steden woonden, kwam steeds weer tot uiting in opstand tegen het gevestigde gezag. De Berbers verwelkomden nieuwe ideeën die de status quo uitdaagden als een middel om uiting te geven aan hun wrok en woede. In het jaar 900 bijvoorbeeld trok een Perzische Kharijiet, Rustum, naar de Maghrib en vestigde er zijn basis. Hij daagde met succes de plaatselijke Aghlabidische emirs uit, die het Abbasidische gezag vertegenwoordigden. Steun van de Berbers en de Sinhaja’s stelde Rustum in staat een Kharijitische dynastie te stichten in het zuiden van Algerije, met Sijilmasa als centrum. De Kharijieten – een extremistische groep die het doden van degenen die het niet met hen eens waren voorstond – verwierpen de aanspraken van zowel de Soennieten als de Sji’ieten op het leiderschap van de Islamitische gemeenschap en waren van mening dat het Kalifaat open moest staan voor iedereen, Arabier of niet-Arabier. Dit schijnbaar democratische standpunt viel in goede aarde bij de Berbers. De Kharijieten overleefden in geïsoleerde groepjes lang nadat het koninkrijk van de Rustamiden was verdwenen. Ibn Batuta meldde het bestaan van Kharijitische gemeenschappen in Noord Centraal Afrika pas in 1350. (De Amerikaanse reiziger John Skolle heeft onlangs een beschrijving gegeven van de overblijfselen van deze gemeenschap. Hij vermeldt in zijn reisverslag een gemeenschap rond Ghardaja in Algerije, als “van het Ibaditische geloof . . . Moslim puriteinen . . . verdreven naar het zuiden . . . in de 11e eeuw . . .”. Ref: John Skolle, The Road to Timbaktu, Victor Gollancz, Ltd., 1956).
Zuidelijk van de Atlasgordel hoedden de machtige Sinhaja hun schapen en zwierven zij vrij rond, zoals hun voorouders eeuwenlang hadden gedaan en fungeerden zij als machtsmakelaars tussen de Berbers en de Arabieren. In de Maghrib ontwikkelde zich een driehoeksverhouding tussen de Berbers, de Arabieren en de Sinhaja’s, zoals er een driehoeksverhouding bestond tussen de Arabieren, de Perzen en de Turken in Perzië en Centraal-Azië. Af en toe was er een vierde element in deze relatie, namelijk de Soedanezen uit Afrika ten zuiden van de Sahara, die door de Ikhshediden en later door de Fatimiden werden gerekruteerd in hun strijdkrachten als tegenwicht tegen de macht van de Berbers.
De omstandigheden waren in Noord-Afrika rijp voor een revolutionaire beweging als die van de Fatimiden. De Aghlabidische heersers waren meer geïnteresseerd geraakt in vrouwen en wijn dan in staatszaken. De rechtsorde was zo verslechterd dat de mensen verlangden naar bevrijding door een Mahdi. In 907 trok Abu Abdallah, die Damascus inmiddels aan de Abbasiden had verloren, naar Noord-Afrika. Alleen al door de aantrekkingskracht van zijn karakter en de kracht van zijn argumenten bekeerde hij de machtige Kitama-stam tot de Fatimidische leer. In 909 trok Abu Abdallah, profiterend van de onbekwaamheid van de Aghlabidische Ziadatulla, op naar Salmanië, waar hij de Aghlabiden verjoeg. Het was nu tijd om de Fatimidische Imam Ubaidullah, die in Syrië verbleef, uit te nodigen. Na een zware reis, met Abbasidische agenten op zijn hielen, bereikte Ubaidullah de Maghrib. Hij werd gearresteerd in Sijilmasa, maar Abu Abdullah trok met een machtige troepenmacht naar de stad, bevrijdde zijn mentor en riep Ubaidullah uit tot de langverwachte Mahdi en de verborgen Imam en de eerste Fatimidische Kalief.
Ubaidullah al Mahdi, de eerste Fatimidische Kalief, was een bekwaam generaal, een bekwaam bestuurder, een gewiekst maar meedogenloos politicus en was tolerant jegens de Soennieten, die de grote meerderheid van zijn onderdanen vormden. Hij vestigde een nieuwe hoofdstad, Mahdiya, bij het huidige Tunis. Zijn eerste daad was het vermoorden van Abu Abdallah om elke mogelijkheid van een uitdaging uit die hoek uit te sluiten. De geschiedenis herhaalt zich. Het lot van Abu Abdallah was vergelijkbaar met dat van Abu Muslim (d.750), die door de Abbasiden uit de weg werd geruimd toen zij aan de macht kwamen. Nadat hij zijn greep op Algerije en Tunesië had geconsolideerd, trok hij naar het westen, naar Marokko, en verdreef daar de op sterven na dode Idrisidische dynastie (922). Maar zijn ogen waren gericht op de welvarende provincies van Spanje in het noordwesten en Egypte in het oosten.
De verovering van Marokko lokte een reactie uit van de machtige Umayyad, Abdur Rahman III van Spanje, die zichzelf uitriep tot Kalief in Cordoba (929) en de beschermer van de Soennitische Islam in Afrika en Spanje. Tegelijkertijd waren er drie rechthebbenden op het Kalifaat, gevestigd in Bagdad in Azië, Mahdiya in Afrika en Cordoba in Europa.
Ubaidullah stierf in het jaar 934 zonder zijn droom te verwezenlijken, Spanje te veroveren of Egypte te onderwerpen. Zijn zoon Abul Kasim was een fanaticus en probeerde iedereen zijn islam op te dringen. Hij wordt het best herinnerd door de bouw van een machtige zeemacht en zijn invallen in Frankrijk, Italië en Egypte. Om deze avonturen te bekostigen, moesten de belastingen worden verhoogd. De Berbers kwamen in opstand tegen deze buitensporige belastingen. De opstand, die zich concentreerde in Sijilmasa, een bolwerk van de Kharijieten, raakte in een stroomversnelling en kreeg steun van de Spaanse Umayyaden. Abul Kasim werd in het nauw gedreven in Mahdiya waar hij in 946 stierf. Zijn zoon Mansur maakte, met de hulp van de Sinhaja’s, in 947 een einde aan de opstand. Om de Spaanse Umayyaden en de Marokkanen een lesje te leren, bestormde hij de Maghrib tot aan de Atlantische Oceaan, waarbij hij veel van wat op zijn pad kwam verwoestte. Heel Noord-Afrika, behalve Mauritanië, werd veroverd. Volgens Ibn Khaldun is de Maghrib nooit volledig hersteld van de verwoestingen die de invasies van de Fatimiden-Sinhaja hadden aangericht. De macht van de steden in Noord-Afrika was verwoest. Het sociaal-politieke vacuüm dat door deze verwoesting ontstond, was gedeeltelijk verantwoordelijk voor de ontkieming van de Murabitun-revolutie, die weldra heel West-Afrika en Spanje zou overspoelen.
Het was onder Muiz (d. 975) dat de Fatimiden hun grootste succes behaalden. Muiz richtte zijn aandacht eerst op het westen. Profiterend van het feit dat de Spaanse Umayyad Abdur Rahman III zich in het noorden met de christenen bezighield, nam Muiz Mauritanië in en bracht hij de Maghrib, met uitzondering van het kleine schiereiland Ceuta-Tangier, onder zijn controle. De machtige Spanjaarden blokkeerden elke verdere opmars naar het westen, zodat Muiz zijn aandacht verlegde naar het oosten, waar de omstandigheden veel gunstiger waren. De overname van Bagdad door de Buyiden (945) had de Abbasiden zo verzwakt dat de Fatimiden hun gouden kans schoon zagen om Egypte in te nemen. Op dat moment stond Egypte onder de militaire controle van de Ikhshediden, een Turkse clan die de Tuluniden (933) had verdrongen en in Bagdad in naam van de Abbasiden regeerde. De macht van de Abbasiden in het oostelijke Middellandse-Zeegebied was verder verzwakt door Byzantijnse aanvallen in Anatolië, Kreta en Syrië. De Fatimiden trokken met een leger van meer dan 100.000 Berbers, Sinhaja’s en Soedanezen onder leiding van een Turkse generaal Jawhar al Rumi op en versloegen in een veldslag aan de oevers van de Nijl in 969 de Ikhshediden.
De zegevierende Fatimiden trokken Egypte binnen en stichtten een nieuwe hoofdstad in de buurt van het oude Fustat, die zij Al Qahira noemden (Caïro, 969). Nu Egypte onder zijn controle was, trokken de legers van Muiz naar Syrië en namen Damascus in 973 in. Mekka en Madina vielen spoedig daarna. Bijna honderd jaar lang was het de naam van de Fatimidische vorsten in Caïro en niet die van de Abbasiden in Bagdad die werd gebruikt na de vrijdagpreken in de grote moskeeën van Mekka en Madina.
De Fatimiden moesten wel een poging doen om Azië te veroveren om hun visie van een universeel Islamitisch Rijk geregeerd door de Fatimidische imams te verwezenlijken. In deze poging waren zij niet succesvol. Er waren verschillende redenen voor hun mislukking. De Karamathiërs, een splintergroepering onder de Fatimiden, vonden dat de hoofdstroom van de Fatimiden zwak stond tegenover de soennieten. De revolutie waarop zij hoopten was uitgebleven. In plaats daarvan hadden de Fatimiden, op enkele uitzonderingen na, een werkrelatie met hun soennitische onderdanen opgebouwd. De ontevreden Karamathiërs vielen Fatimidische stellingen in Syrië aan en vielen tweemaal Egypte binnen. Zij werden met zware verliezen teruggeslagen, maar zij beheersten de militaire routes naar Noord-Syrië en blokkeerden daarmee effectief een Fatimidische opmars naar Azië.
Ten tweede verzetten de Buyiden, die Irak en Perzië beheersten, zich om ideologische redenen tegen de Fatimiden. De Buyiden beschouwden Imam Musa Kadim als de erfgenaam van Imam Ja’afar. Zij beschouwden de Fatimiden als afvalligen die Imam Ismail volgden na Imam Ja’afar. Hoewel de Buyiden Bagdad controleerden, hadden zij een werkrelatie opgebouwd met de meerderheid van de soennieten en hadden zij ervoor gewaakt de Abbasiden te verdringen. Ten derde was er het oplevende Byzantijnse Rijk, dat zijn zeemacht had uitgebreid, Kreta had veroverd en zowel de Abbasiden als de Fatimiden voortdurend uitdaagde in het oostelijke Middellandse-Zeegebied. Ten vierde was de aanwezigheid van de Seltsjoeken (Turken) in Perzië en Centraal-Azië beslist in het voordeel van de Abbasiden en verschoof het machtsevenwicht ten gunste van de orthodoxe islam.
Egypte kwam tot bloei onder de Fatimiden. De Nijlvallei was niet langer slechts een provincie, waarvan de belastingopbrengsten naar het verre Bagdad werden gebracht. Het was nu het centrum van een rijk dat zich uitstrekte van de Eufraat tot de Atlantische Oceaan. Egypte lag op de grens van de continenten Afrika en Azië en beheerste de handelsroutes van Noord-Afrika en Europa naar India en het Verre Oosten. Goud stroomde Egypte binnen vanuit Ghana, wat een stevige basis vormde voor een solide munt. De bazaars van Caïro lagen vol met goederen uit Oost-Afrika, India, Indonesië en China. Alexandrië werd een handelshaven en een handelscentrum van wereldklasse. Europese reizigers zoals Willem van Tyrus verwonderden zich over de welvaart van Egypte. Italiaanse kooplieden in Venetië, die profiteerden van de nabijheid van Egypte, werden succesvolle ondernemers. Venetië groeide in rijkdom en macht en zou een belangrijke rol spelen in de kruistochten die aan de horizon opdoemden.
Omgekeerd betekende het verlies van Egypte en Noord-Afrika dat er moeilijke tijden waren aangebroken voor Bagdad. Afgesneden van de Middellandse Zee door de Fatimiden en de Byzantijnen, werd Bagdad voor zijn handel afhankelijk van landroutes naar India en China. Verlies van inkomsten betekende verlies van politieke macht en de Kaliefen in Bagdad werden steeds afhankelijker van de Turkse sultans voor hun inkomsten. De sultans vielen op hun beurt steeds vaker India binnen op zoek naar goud en plunderingen. Tussen 1000 en 1030 voerde sultan Mahmud van Ghazna niet minder dan 17 invallen uit in India. Het grondgebied van het Kalifaat strekte zich uit tot niet meer dan enkele mijlen buiten Bagdad. Aangezien de macht van de fatwa vanaf de begindagen van de Islam door de oelema was gecoöpteerd, werd het Kalifaat in feite een weemoedig symbool van een lang verloren gegane eenheid onder de Moslims. De decentralisatie zette in en versnelde de fragmentatie van Azië in vorstendommen en plaatselijke koninkrijken. Dit was een sociaal-politieke matrix die bijna op maat gemaakt was voor de opkomst van de Seltsjoeken, die zich van nomaden ontwikkelden tot de meesters van Azië.
Muiz stierf in 996 en zijn zoon Al Aziz werd de kalief in Caïro. Hij was een volleerd heerser en een bekwaam organisator. Hij benoemde een bekende financier, Yakub bin Killis tot zijn minister. Killis beheerde op verstandige wijze de fiscale zaken van het uitgestrekte rijk. De belastingen werden verlaagd, de handel gestimuleerd, de munteenheid gestabiliseerd en het rijk floreerde. Al Aziz bouwde ook een machtige zeemacht op als tegenwicht tegen de oplevende Byzantijnen en de Umayyaden in Spanje. Maar hij recruteerde ook Turkse soldaten in zijn leger als tegenwicht tegen de Berbers en de Soedanezen, een beslissing die na verloop van tijd leidde tot de overname van de Fatimidische dynastie door de Turken.
Al Hakim volgde zijn vader Al Aziz op als kalief in 996, hetzelfde jaar dat paus Gregorius V de kruistochten tegen de moslims uitriep. Al Hakim, een excentriek man, vermoordde zijn regent Barjawan, verbood vrouwen op straat te verschijnen, verbood zaken te doen ’s nachts, vervolgde de minderheid van joden en christenen en begon in 1009 met de afbraak van kerken en synagogen. Dit was een reactie op de laksheid van zijn vader, die met een christen was getrouwd en zijn flank beschermde tegen beschuldigingen van laksheid door de soennieten. Misschien was hij ook wantrouwig tegenover de christenen in zijn midden omdat de kruistochten in 996 serieus waren begonnen met aanvallen op Noord-Afrika.
De Fatimiden beheersten een uitgestrekt rijk, maar zij moesten voortdurend in het reine komen met de normen van morele rechtschapenheid en religieus dogma van hun onderdanen. De overheersende opinie in de gemeenschap, aangehangen door de orthodoxe (Soennitische) Islam, had zich altijd georiënteerd naar een consensus gebaseerd op de Koran, de Soennah van de Profeet en de ijma van zijn Metgezellen. Deze consensus was de centrale as waarrond de moslimgeschiedenis draaide, hoewel soms de invloed van perifere meningen belangrijk bleek te zijn. Al Hakim werd geconfronteerd met een toenemende militaire uitdaging vanuit christelijk Europa, terwijl hij zijn achterhoede moest beschermen tegen orthodoxe ontevredenheid over de vermeende excessen van de Fatimiden. Zijn vader Al Aziz was een compromisbereider die had geprobeerd een consensus van tolerantie te smeden door met een christen te trouwen. Al Hakim begon een campagne om de Soennieten en de Ithna Asharis te bekeren tot de Fatimidische doctrines. In 1004 werd in Caïro een Dar-ul-Hikmah opgericht om de Fatimidische da’is (missionarissen) op te leiden. De Fatimidische propaganda was zeer actief in de gehele Islamitische wereld. Er was zelfs een Fatimidische heerser in Multan in het huidige Pakistan. In het jaar 1058 beheersten de Fatimiden korte tijd de buitenwijken van Bagdad zelf. Deze pogingen leidden tot een onmiddellijke reactie uit Bagdad, waar de Abbasidische kalief Kaim de Fatimiden als afvalligen aan de kaak stelde.
In 1017 arriveerden twee Fatimidische da’is, Hamza en Darazi, vanuit Perzië in Cairo. Zij predikten dat de goddelijke geest die via Ali ibn Abu Talib (r) en de Imams was overgebracht, was overgebracht op Al Hakim, die aldus de vleesgeworden God was geworden. Deze leer was onaanvaardbaar voor de orthodoxe Egyptenaren. Daarom trok Darazi zich terug in de bergen van Libanon, waar hij een gunstiger onthaal vond. De Druzen, volgelingen van de leer van Darazi, zijn vandaag de dag in Libanon en Syrië te vinden. Zij geloven in reïncarnatie en Al Hakim als de reïncarnaat van God die aan het einde van de wereld zal terugkeren.
Messianisme als reactie op politieke onderdrukking is een steeds terugkerend thema in de islamitische geschiedenis. Het geloof dat een Mahdi zal terugkeren om een rechtvaardige wereldorde te herstellen naar het voorbeeld van de Profeet, komt in vele delen van de moslimwereld terug. Dit geloof wordt aangetroffen in het gehele spectrum van islamitische opinies – Soennieten, Twelver Shi’a en Fatimid Shi’a. In Soedan, Perzië en India is het geloof nog sterker verbreid. Concrete voorbeelden hiervan zijn te vinden in de verschijning van de Mahdi in het moderne Soedan in de 19e eeuw; de beweging van Uthman dan Fuduye in West-Afrika in de 19e eeuw; het geloof van de Mahdavi sekte in India; de verdwijning van de Twaalfde Imam onder de Twelvers; en de verdwijning van de Zevende Imam onder de Zeveners. Messianisme is niet zonder zijn ideologische valkuilen. De meeste Moslims hielden hun Messianisme binnen de grenzen van Tawhid en bleven in de hoofdstroom van de Islam. De Fatimidische standpunten over de transmutatie van de ziel, naar voren gebracht door al Hakim, werden door orthodoxe Moslims als ketterij verworpen.
De excessen van Al Hakim bespoedigden de ondergang van de Fatimiden. Onder Mustansir (1036-1096) nam de burgertwist de overhand. Berberse, Soedanese en Turkse troepen streden om de macht in de strijdkrachten. In 1047 brak Hejaz af en werd de naam van de Fatimidische vorst verwijderd uit de khutba in de grote moskeeën van Mekka en Madina. De Murabitun-revolutie verteerde de Maghrib in 1051. In de periode 1090-1094 werd Egypte getroffen door een ernstige droogte van bijbelse proporties en de economie werd lamgelegd. De kruistochten – eerst actief in Spanje – trokken naar Noord-Afrika en vervolgens naar het oostelijke Middellandse-Zeegebied. In 1072 werd Palermo Sicilië verloren aan de kruisvaarders. In 1091 was heel Sicilië onder Latijns bestuur. Mahdiya, de eerste hoofdstad van de Fatimiden, werd over zee aangevallen.
Tussen vochten de Turken en de Fatimiden om de controle over de Syrische hooglanden. Seltsjoekse krijgers heroverden Damascus op de Fatimiden en herstelden het gezag van de Abbasiden tot in El Arish. Onder Taghril Bey en Alp Arsalan werd geheel West-Azië, met uitzondering van enkele bolwerken zoals Akko en Jeruzalem, aan de Egyptische controle onttrokken. De linies liepen door een plateau dat Jeruzalem omarmde. Vijandschap tussen de Seltsjoeken en de Fatimiden verhinderde een effectieve coördinatie tegen de kruisvaarders die Jeruzalem innamen door een aanval op het garnizoen van de Fatimiden in 1099. De terugtrekkende Fatimiden wendden zich voor wraak tot de moordenaars. Onder Hassan Sabbah werden de moordenaars een effectieve ondergrondse beweging en richtten ravage aan onder de Seltsjoeken met hun mantel-en-dolkmoorden.
Na Muntasir (d. 1096), presenteerde het Fatimidische hof een lange sage van moorden en chaos. De macht ging over op de viziers die hun gezag uitoefenden door intriges en moordaanslagen. In 1171 stierf de laatste van de Fatimidische kaliefen, Al Aazid. Salahuddin schafte de Fatimidische dynastie af en Egypte ging weer over in het domein van de Abbasiden.
Beschavingen worden bijeengehouden door transcendente ideeën. Na de eerste vier Kaliefen verloor de Islamitische beschaving de transcendentie van Tawhid. De Fatimiden kwamen aan de macht met de belofte om die transcendentie terug te brengen in de wereld van de Islam. Zij veroverden de helft van de islamitische wereld, maar bleven een minderheidselite die heerste over een uitgestrekte soennitische wereld. Umayyad Spanje daagde hun gezag uit. Afrika bezuiden de Sahara bleef trouw aan het Abbasidische gezag. Toch vormde de Fatimidische aanwezigheid in Egypte een hoogtepunt in de ontwikkeling van de Islamitische beschaving. De vorsten in Bagdad, Caïro en Córdoba, die elk beweerden de Kalief te zijn, wedijverden met elkaar bij het oprichten van universiteiten, het aanmoedigen van onderwijs, kunst en cultuur. De Fatimiden stichtten in 971 de Al Azhar Universiteit, de oudste nog bestaande instelling voor hoger onderwijs ter wereld (er zij op gewezen dat de Qawariyun Universiteit in Fez Marokko beweert te zijn gesticht in 812 en nog steeds functioneert). Universiteiten in Bagdad, Bukhara, Samarqand, Nishapur, Caïro, Palermo, Kairouan, Sijilmasa, en Toledo wedijverden met elkaar in het aantrekken van geleerden. Ambachtslieden werden aangemoedigd om de mooiste kunstwerken te produceren. Egyptische brokaten, koperwerk en houtsnijwerk werden in heel Europa en Azië gewaardeerd. Het was via Sicilië, niet minder dan via Spanje, dat islamitische ideeën en kennis werden doorgegeven aan Europa. Zelfs op het hoogtepunt van de kruistochten namen de Latijnse vorsten moslimgeleerden in dienst en verleenden zij hun patronaat. De Siciliaanse vorsten beschouwden het als een eer om in Egyptische kisten begraven te worden. Roger II van Sicilië zette niet alleen de Universiteit van Palermo voort, die door Moslims was opgericht, hij ontving ook aan zijn hof de bekende geograaf al Idrisi, die een van de beste geleerden van die tijd was.
De Islamitische geschiedenis wordt bezield door een visie om een universele gemeenschap te stichten, die beveelt wat goed is, verbiedt wat verkeerd is en die in God gelooft. Maar er zijn verschillende interpretaties van deze visie geweest. In de 10e eeuw waren er ten minste vier verschillende versies van die visie. De in Noord-Afrika gevestigde Fatimiden eisten het Imamaat op in de lijn van Imam Ismail. De Karamaten waren ook Fatimiden maar waren extremistisch in hun opvattingen en geloofden dat hun versie van de Islam aan alle Moslims moest worden opgelegd, desnoods met geweld. De Buyiden waren Twelvers die geloofden in het Imamaat in de lijn van Imam Musa Kazim. Dan waren er de soennieten, de overgrote meerderheid van de bevolking, die het kalifaat in Bagdad aanvaardden. In de 10e eeuw botsten deze tegenstrijdige visies op het politiek-militaire vlak. En uit deze verwarring kwamen de zegevierende Turken voort, die zowel het Kalifaat als het Imamaat verdrongen door een nieuwe militair-politieke instelling – het Sultanaat.
De excessen van die tijd brachten een revolutie voort – de Murabitun revolutie in Afrika – en veroorzaakten de dialectiek van Al Ghazzali, die de manier veranderde waarop de Moslims tegen de Islam zelf aankeken. Hun interne rivaliteit ontnam de moslims hun laatste kans om Europa te veroveren. In de 9e en 10e eeuw leefde Europa in het tijdperk van de verbeelding, beheerst door de talisman en geregeerd door feodale heren. Na de dood van Karel de Grote in 814 streden zijn Karolingische erfgenamen onderling om de overblijfselen van het Frankische koninkrijk. Geconfronteerd met de aanvallen van de Vikingen vanuit het noorden, kon Europa zich in het zuiden niet verdedigen en was het militair kwetsbaar. De wederzijdse vijandigheid tussen de Fatimiden, de Umayyaden en de Abbasiden verhinderde hen deze historische kans te benutten. De verovering van Sicilië door de Aghlabiden en hun invallen in Zuid-Italië tot aan Rome in 846 markeerden de verste opmars van de moslims in Zuid-Europa. De legers van de Fatimiden, de Umayyaden, de Buyiden en de Abbasiden gebruikten hun energie voornamelijk om elkaar naar de keel te vliegen.