Mattheus 4 vertelt over het begin van Jezus’ bediening. Dit hoofdstuk vertelt hoe Jezus vastte en daarna zijn predikingsmissie begon direct na zijn ontmoeting met Johannes de Doper. Het geschrift laat ook zien hoe Jezus begon met het verzamelen van zijn discipelen.
“Maleachi | Matthew | Mark” |
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 |
21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 |
” Alle Boeken in de Bijbel “
Verleiding
Nadat Jezus Christus gedoopt was in de rivier de Jordaan ging hij onmiddellijk naar de woestijn waar hij veertig dagen en veertig nachten vastte. Terwijl hij daar was, kwam de duivel tot Jezus en probeerde hem te verleiden om zijn wegen te veranderen en zijn missie op te geven. De Bijbel zegt dat de duivel verschillende tactieken probeerde om Jezus over te halen, onder andere door hem te vertellen dat hij een stuk rots in brood moest veranderen, zodat hij kon eten. In alle verzoekingen bleef Jezus echter standvastig en negeerde de duivel.
Verzameling van discipelen
In overeenstemming met de voorspelling van de profeet Jesaja gaat Jezus op weg naar het kustgebied van Kapernaüm om zijn bediening te beginnen. Hier begint Jezus discipelen te zoeken om hem te volgen en te helpen zijn woord te verkondigen. De eerste mannen die hem volgden waren Andreas, Simon, Johannes en Jakobus. Jezus en zijn discipelen begonnen te prediken in synagogen en verschillende ziekten te genezen. Deze daden maakten Jezus beroemd in de hele regio en veel mensen wendden zich tot hem voor zegeningen en om getuige te zijn van zijn werken.
“Vorig hoofdstukVolgende hoofdstuk”
Mattheus Hoofdstuk 4 (King James Version)
1 Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om door de duivel verzocht te worden.
2 En toen Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, werd Hij daarna een hongerige.
3 En toen de verleider tot Hem kwam, zeide Hij: Indien Gij Gods Zoon zijt, beveel dan, dat deze stenen tot brood worden.
4 Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Van brood alleen zal de mens niet leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat.
5 Toen nam de duivel hem mee naar de heilige stad, en zette hem op een pinakel van de tempel,
6 en zeide tot hem: Indien gij Gods Zoon zijt, werp u neder; want er staat geschreven: Hij zal zijn engelen over u belasten; en in hun handen zullen zij u dragen, opdat gij niet te eniger tijd uw voet stoot aan een steen.
7 Jezus zeide tot hem: Nogmaals, er staat geschreven: Gij zult den Heere, uw God, niet verzoeken.
8 Weer nam de duivel hem mee naar een zeer hoge berg, en toonde hem al de koninkrijken der wereld, en de heerlijkheid daarvan;
9 En hij zeide tot hem: Al deze dingen zal ik u geven, indien gij nedervalt en mij aanbidt.
10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga heen, satan; want er staat geschreven: Gij zult de Here, uw God, aanbidden, en Hem alleen zult gij dienen.
11 Toen verliet de duivel hem, en ziet, engelen kwamen en dienden hem.
12 Als nu Jezus gehoord had, dat Johannes in de gevangenis geworpen was, vertrok Hij naar Galilea;
13 En Nazareth verlatende, kwam Hij en woonde te Kapernaüm, hetwelk is aan de kust der zee, in de grenzen van Zabulon en Nephthalim:
14 Opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken is door den profeet Ezaïas, zeggende,
15 Het land van Zabulon, en het land van Nephthalim, aan den weg der zee, voorbij de Jordaan, Galilea der heidenen;
16 Het volk, dat in duisternis zat, zag groot licht; en voor hen, die in het gewest en in de schaduw des doods zaten, is licht opgegaan.
17 Van dien tijd af begon Jezus te prediken, en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.
18 En Jezus, wandelende aan de zee van Galilea, zag twee broederen, Simon, genaamd Petrus, en Andreas, zijn broeder, een net in zee werpen; want zij waren visschers.
19 En Hij zeide tot hen: Volg Mij, en Ik zal u vissers der mensen maken.
20 En zij verlieten terstond hun netten, en volgden Hem.
21 En van daar gaande, zag hij twee andere broeders, Jacobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder, in een schip met Zebedeüs, hun vader, hun netten makende; en hij riep hen.
22 En zij verlieten terstond het schip en hun vader, en volgden hem.
23 En Jezus trok rond in geheel Galilea, onderricht gevende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende allerlei ziekte en allerlei kwaal onder het volk.
24 En zijn roem ging door geheel Syrië; en zij brachten tot hem alle zieken, die door verscheiden ziekten en kwellingen bevangen waren, en die van duivelen bezeten waren, en die krank waren, en die de verlamming hadden; en hij genas hen.
25 En Hem volgden grote scharen uit Galilea, en uit Decapolis, en uit Jeruzalem, en uit Judea, en van over de Jordaan.
“Vorig HoofdstukVolgende Hoofdstuk”