In het Engels, om een vergelijking te maken met een bijvoeglijk naamwoord, voegen we meestal een “-er” toe aan korte bijvoeglijke naamwoorden (gelukkiger, sterker, wilder, etc.) of voegen we het woord “more” toe voor langere bijvoeglijke naamwoorden (intelligenter, leergieriger, liefdevoller, etc.). Er is geen Spaans equivalent voor het achtervoegsel “-er”; we laten gewoon alle bijvoeglijke naamwoorden voorafgaan door het woord más (meer) om ze sterker te maken.
- más fuerte (sterker)
- más rádido (sneller)
- más inteligente (intelligenter)
- más cariñoso (liefdevoller)
Om “minder” in plaats van “meer” aan te geven, laten we alle bijvoeglijke naamwoorden voorafgaan door het woord menos om ze zwakker te maken.
- menos fuerte (minder sterk / zwakker)
- menos rápido (minder snel / langzamer)
- menos inteligente (minder intelligent)
- menos cariñoso (minder liefhebbend)
Vergelijkingen van ongelijkheid met bijvoeglijke naamwoorden
Om twee voorwerpen daadwerkelijk met elkaar te vergelijken in een vergelijking van ongelijkheid (het ene voorwerp is meer of minder ____ dan het andere), gebruiken we de volgende constructie:
subject + koppelwerkwoord + más/menos + bijvoeglijk naamwoord + que + zelfstandig naamwoord
Vergelijkingen van gelijkheid met bijvoeglijke naamwoorden
Terwijl een vergelijking van ongelijkheid twee voorwerpen of personen met verschillende eigenschappen vergelijkt, betekent een vergelijking van gelijkheid dat de twee voorwerpen gelijke eigenschappen hebben.
subject + koppelwerkwoord + tan + bijvoeglijk naamwoord + como + zelfstandig naamwoord
Vergelijkingen met superlatieven
Superlatieven worden ook gebruikt bij vergelijkingen. In het Engels maken we superlatieven door een bepaald lidwoord voor het bijvoeglijk naamwoord te plaatsen, waaraan we het achtervoegsel “-est” toevoegen (de sterkste, de slimste, de aardigste, enz.). Om er een vergelijking van te maken, voegen we de groep toe waarmee het voorwerp of de persoon vergeleken wordt (Zij is de mooiste van de klas / op het feest / van haar vrienden.).
Om ditzelfde concept in het Spaans over te brengen, gebruiken we een constructie die erg lijkt op de andere vergelijkingsformules die we hebben bekeken, met het bepaalde lidwoord (el, la, los, las) voorafgaand aan het vergelijkingswoord (más, menos) en met gebruik van de in plaats van que.
subject + werkwoord + bepaald lidwoord + más/menos + bijvoeglijk naamwoord + de + rest van de zin
- María + es + la + más + guapa + de + sus amigas.
(María is de mooiste van haar vriendinnen.) - Mi coche es el más caro de todos.
(Mijn auto is de duurste van allemaal.) - Sara es la menos alta de su clase.
(Sara is de minst lange van haar klas.) - Pedro es el menos rápido de su equipo.
(Pedro is de minst snelle van zijn team.)
Vergelijkingen met bijwoorden
Dezelfde formule wordt gebruikt bij vergelijkingen met bijwoorden, met als enige verschil dat je je geen zorgen hoeft te maken over het geslacht, aangezien bijwoorden maar één vorm hebben. (Opfrisser nodig over hoe je de overtreffende trap moet vormen? Kijk dan eens op deze pagina: Spaanse bijwoorden)
subject + werkwoord + más/menos + bijwoord + que + zelfstandig naamwoord
Onregelmatige vergelijkingen
Zowel het Engels als het Spaans kennen verschillende “onregelmatige” vergelijkingswoorden, wat betekent dat het bijvoeglijk naamwoord verandert. Neem, bijvoorbeeld, het bijvoeglijk naamwoord “slecht”. Als we de normale regels voor het maken van vergelijkingen zouden volgen, zouden we “badder” zeggen in plaats van het onregelmatige vergelijkingswoord “worse”. Hetzelfde geldt voor Spaans; het woord voor slecht is “malo” maar in vergelijkingen zeggen we in plaats van “más malo” zeggen we “peor”.
Zie hieronder een paar voorbeelden:
Normaal bijvoeglijk naamwoord | Bijvoeglijk naamwoord in vergelijking |
goed = bueno | beter = mejor |
bad badly = malo | worse = peor |
big = grande | bigger = mayor (verwijzend naar leeftijd) |
oud = viejo | ouder = burgemeester |
jong = joven | jongere = menor |
klein = pequeño | kleiner = menor (verwijzend naar leeftijd) |
Voorbeelden in context:
- Ik ben ouder dan mijn zus. = Yo soy mayor que mi hermana.
- Mijn zus is jonger dan ik. = Mi hermana es menor que yo.
- Je cijfers zijn slechter dan de mijne. = Tus notas son peores que las mias.
- Ik rij beter dan mijn vader. = Conduzco mejor que mi padre.